
Jurisprudentie
BG2182
Datum uitspraak2008-10-30
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers89420 / KG ZA 08-216
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-31
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers89420 / KG ZA 08-216
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afspraken over het gebruik van de voormalige echtelijke woning. De man en de vrouw zijn mede-eigenaar van de woning. De zaak leent zich niet voor een behandeling in kort geding.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 89420 / KG ZA 08-216
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2008
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. L.C.M. Muris,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Z.M. Alaca.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de vrouw.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 13 april 1998 in Turkije met elkaar gehuwd.
Bij uitspraak van 19 december 2007 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende 6 maanden, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (op 1 februari 2008), aan de man toegewezen.
De vrouw woont tot op heden in de echtelijke woning. Bij haar woont de minderjarige zoon van partijen [het kind] van 15 jaar. De man woont sinds begin oktober 2007 in een caravan op een camping.
3. Het geschil
3.1. De man vordert samengevat – de vrouw te veroordelen de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] te verlaten en deze niet meer te betreden op straffe van een dwangsom van EUR 650,= voor elke dag of gedeelte daarvan dat de vrouw in gebreke blijft hieraan te voldoen.
3.2. De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen zijn mede-eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats]. In het kader van de echtscheidingsprocedure is in de voorlopige voorzieningen procedure het gebruik van de woning aan de vrouw toegewezen en in de bodemprocedure het voortgezet gebruik van de woning voor de periode van 1 februari 2008 tot 1 augustus 2008 aan de man. De vrouw heeft de woning niet verlaten. Zij woont nog altijd met de minderjarige zoon van partijen in die woning.
4.2. De man stelt dat de vrouw heeft beloofd bedoelde woning te verlaten, maar die belofte niet nakomt. De vrouw is haar woonurgentieverklaring kwijtgeraakt omdat ze twee aangeboden woningen heeft geweigerd. Ze neemt ook geen enkel initiatief tot het vinden van andere woonruimte. Aldus maakt zij misbruik van haar recht tot het gebruik van de gezamenlijke woning en handelt zij in strijd met haar toezeggingen.
De man stelt belang te hebben bij zijn verzoek. Hij wil, voor de winter invalt, uit de caravan vertrekken, en terugkeren in de echtelijke woning. Hij kan nergens anders naar toe. Indien hij terugkeert in de echtelijke woning heeft hij voorts niet langer dubbele woonlasten en kan hij gaan aflossen op de schulden van partijen. De vrouw kan bij een van de minderjarige zoons van partijen wonen.
4.3. De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vordering dan wel tot afwijzing daarvan. Zij stelt dat de vordering van de man nergens op is gebaseerd. Partijen zijn immers mede-eigenaar van de woning. Indien de man toewijzing van de woning aan hem wil dient hij een verdelingsprocedure te starten. Bovendien heeft de man geen spoedeisend belang, omdat hij inmiddels ruim een jaar lang elders woont. Hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht op voorgezet gebruik van de echtelijke woning.
De vrouw heeft slechts één woningaanbod van de woningbouwvereniging gehad. Die woning was echter in een zeer slechte staat zodat ze deze heeft geweigerd. Zij is nu haar urgentieverklaring kwijt en dat kan haar niet worden verweten. Zij heeft geen vooruitzicht op vervangende woonruimte. Zij stelt dat zij druk doende is met het zoeken van een andere woning.
De vrouw stelt nergens anders terecht te kunnen. Bij de meerderjarige zoons van partijen is geen slaapkamer beschikbaar.
4.4. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang van de man bij zijn vordering aanwezig. De man heeft geen vaste woonruimte, maar woont in een caravan op een camping. Hij heeft er belang bij om vóór de winter een vaste woning te betrekken. Het feit dat hij al een jaar op de camping woont en zijn recht op het voortgezet gebruik van de echtelijke woning niet heeft afgedwongen, omdat hij de confrontatie met de vrouw niet aan wilde gaan, kan hem in redelijkheid niet worden tegengeworpen.
4.4. De voorzieningenrechter oordeelt ten materiële als volgt.
Partijen zijn mede-eigenaar van de voormalige echtelijke woning en vanaf 1 augustus 2008 zijn zij (weer) gelijkgerechtigd tot het gebruik van die woning. Indien de man dan het alleengebruik wenst dient hij in een bodemprocedure tot verdeling toebedeling van de woning aan hem te vragen.
Ter zitting is echter gebleken dat het van aanvang af aan de bedoeling van partijen is geweest dat de man de, voormalige echtelijke, woning zou overnemen. De vrouw zou met een echtscheidingsbeschikking een urgentieverklaring krijgen en de woning zo spoedig mogelijk na de echtscheiding verlaten, waarna de man deze zou betrekken. Dat blijkt ook uit de echtscheidingsbeschikking van 19 december 2007.
4.5. Partijen zijn er kennelijk beiden vanuit gegaan dat de vrouw, met een
urgentieverklaring, binnen afzienbare termijn een andere woning zou betrekken, waarmee de man zou kunnen terugkeren in de echtelijke woning.
Zij verschillen van mening of de vrouw de afspraken voldoende is nagekomen. In het bijzonder verschillen zij van mening over de vraag of de vrouw de door de woningbouwvereniging aangeboden woning had moeten accepteren.
Nog los van de vraag welke consequenties een bevestigende beantwoording van die vraag zou moeten hebben, is de voorzieningenrechter van oordeel dat die vraag zich niet leent voor een behandeling in kort geding. De feiten en omstandigheden zijn binnen het beperkte kader van het kort geding niet voldoende vast te stellen.
4.6. De voorzieningenrechter zal de vordering van de man dan ook afwijzen.
4.7. In de relatie tussen partijen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af;
5.2. compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2008.?